Esperanto
FEL, waar de Esperantobeweging beweegt!
Contacteer ons Contacteer ons
Zoek op de Esperanto-webstek

Occitaans en Arpitaans


Vierde artikel uit de reeks over 'minderheidstalen' in Europa, uit Horizon-taal nr 239, september-oktober 2009.


In het gebied dat ongeveer het zuiden van Frankrijk, een stukje van Zwitserland en de noordwestelijke hoek van Italië omvat worden verschillende talen gesproken die verschillen van de Langue d'Oil (die we in het vorige nummer van Horizontaal hebben besproken). Deze zijn onder meer het Baskisch, het Catalaans, de Langues d'Oc en het Francoprovençal (Arpitaans). Deze bijdrage over de talenrijkdom van Europa gaat over de laatste twee.

Occitaans.

De Oc-talen en de Oïl-talen werden al in de veertiende eeuw van elkaar onderscheiden met die namen door Dante Alighieri. Hij baseerde zich op de respectieve woorden voor 'ja' in die talen: "oc" in het zuiden en "oil" in het noorden (later oui geworden). Hij vermelde daarnaast ook de "si" talen (Italiaans, Spaans, ...) en de "jo" talen (Germaanse). Tegenwoordig wordt ook wel over het "Occitan" in enkelvoud gesproken waarmee men alle dialecten van de "Langue d'Oc" samenbrengt tot één taal.

De Langue d'Oc behoort volgens de hedendaagse taalkunde tot de familie van de Occitano-Romaanse talen, samen met nog één andere taal, het Catalaans, dat vroeger ook een "oc" taal was. Occitaans en Catalaans waren tot de middeleeuwen wellicht dezelfde taal. Ook nu is de verwantschap tussen beide talen nog sterk (de talen zijn zelfs onderling begrijpbaar), maar de politieke en staatkundige geschiedenis zorgde er voor dat Catalaans en Occitaans een andere evolutie doormaakten, uiteraard door de invloed van respectievelijk Frans en Castilliaans (Spaans). Maar toch was het pas in 1934 dat de Catalaanse taalkundigen voor het eerst expliciet het Catalaans als een taal apart van het Occitaans proclameerden, vooral om politieke redenen die te maken hadden met het toenmalige autonomiestatuut van de regio.

Buiten Frankrijk wordt er ook Occitaans gesproken in het westen van Piemonte (Italië) en in een kleine regio in het noorden van Catalonië (Spanje), Val d'Aran. De term Lengadoc dus twee betekenissen: in enge zin gaat het over het dialect van de streek die we kennen als de Langue d'Oc en in bredere zin wordt daarmee ook wel het Occitaans in z'n geheel aangeduid, maar de term "Occitan" wordt wel vaker gebruikt dan "lengadoc". Tot het midden van de twintigste eeuw was er trouwens ook een joods-Provençaalse variant, het Shuadit, maar dat is inmiddels verdwenen. Verder is er ook een Occitaanstalige gemeenschap van een duizendtal sprekers in het zuiden van Italië, in Guardia Piemontese in de provincie Cosenza, het resultaat van migratie in de vijftiende eeuw.
In Italië gaan de Occitaanse dialecten over in het Piëmontees. Monaco ligt op de grens van het Ligurische en Occitaanse taalgebied (Monegaskisch is zelf een Ligurische variant maar er wordt ook Occitaans gesproken in deze kleine staat).

Ontstaan en ontwikkeling

Historisch gezien ontwikkelden het Occitaans en het Catalaans zich uit het "vulgair Latijn" met invloeden van de Visigoten, een Germaanse stam. Die invloed is echter kleiner geweest dan de invloed van het Frankisch en het Gallisch (Keltisch) op de Langues d'Oil in het noorden, zodat Occitaans en Catalaans dichter bij het oude Latijn gebleven zijn. De oudste bekende geschreven voorbeelden van het vroege Occitano-Romaans dateren uit de achtste eeuw. De eerste bekende tekst die volledig in het Occitaans is neergeschreven stamt uit 1002. Vanaf 1230 verspreidde de taal zich ook naar de rest van Catalonië, Valencia en het eiland Mallorca toen die gebieden op de Arabieren werden veroverd. Vanaf de late middeleeuwen is de invloed van het Frans uiteraard sterk gaan toenemen, maar de beïnvloeding is ook wederzijds geweest.

Ooit was het "Lengadoc" de bestuurstaal van het graafschap Tolosa (Toulouse). Heel wat hoofse literatuur uit de middeleeuwen werd in het Lengadoc geschreven. De bloeiperiode vatte aan met de dichter Guilhèm d'Aquitània (1071-1127) en kwam op een hoogtepunt met het succes van de Troubadours, die het genre van de hoofse ridderverhalen introduceerden in de rest van Europa (zij maakten onder meer het Keltische verhaal van Tristan & Isolde bij het Europese publiek bekend). Ricard Còr de Leon (Richard Leeuwenhart), koning van Engeland en Aquitanië, bezigde het Occitaans. Ook Dante Alighieri schreef een aantal van zijn werken in de Langue d'Oc. De streek is ook bekend als het land van de Katharen, die de streek op dat moment tot een van de meest welvarende hadden gemaakt in Europa. Ze verzorgden onder meer een van de allereerste bijbelvertalingen in een volkstaal.

De kruistochten tegen deze Katharen, van 1209 tot 1244, betekenden een eerste opdoffer voor de status van het Occitaans. Toen Toulouse/Tolosa in handen kwam van Frankrijk kwam het Lengadoc in de verdrukking en zeker toen in 1539 het Frans de enige officiële bestuurstaal werd, was de vooraanstaande rol van de Langue d'Oc uitgespeeld en werd het een 'patois' voor de volgende eeuwen. Vanaf dan zullen Catalaans en Occitaans ook meer en meer uit elkaar groeien.

Hernieuwde opleving

Net als met veel 'minderheidstalen' het geval is komt er vanaf de negentiende eeuw weer aandacht voor het 'patois' in het zuiden van Frankrijk. Vooral dankzij de schrijver Frédéric Mistral uit de Provence begint het Occitaans aan een wedergeboorte als literaire, geschreven taal. Hij richtte samen met enkele anderen in 1854 Félibrige op, een beweging die zich met de Occitaanse taal gaat bezig houden en ook probeert een standaardtaal samen te stellen. In de jaren 1870 stelde hij het eerste Provençaals woordenboek samen en in 1904 won hij de Nobelprijs voor literatuur voor zijn gedicht 'Mirèio' waarmee hij het Occitaans definitief tot 'cultuurtaal' verhief. Maar er zijn ook sociaal-economische drijfveren geweest, zo werd de taal door een groeiende arbeidersbeweging én door de belangengroepen van lokale wijnboeren weer opgepikt als propaganda- en strijdinstrument om zich af te zetten tegen de centrale machten in Parijs. Er komt ook weer interesse in de verdwenen cultuur van de Katharen. Vandaag is er een vrij bloeiende cultuurbeweging die zowel traditionele elementen uit de middeleeuwse cultuur oppikt als moderne uitingen van kunst en cultuur gebruikt. In het 'alternatieve' muziekcircuit maken Occitaanse muziekgroepen als Masillia Soundsystem, Fabulous Troubadors en Lou Dalfin enige furore. Er bestaan ook sterke contacten met de Catalaanse taal- en cultuurbewegingen.

In 1935 versnelde Loís Alibèrt het proces naar een geschreven standaard genaamd 'norme classique' dat al in de negentiende eeuw was aangevat (en momenteel algemeen ingang begint te vinden). In 1945 ontstond het Institut d'Estudis Occitans in Toulouse (Tolosa) dat zich profileerde als een modern alternatief voor Félibrige. En vanaf de jaren zeventig wordt door Pèire Bèc en enkele andere 'occitanisten' opnieuw gewerkt aan een geschreven standaard gebaseerd op de 'klassieke norm' die de voornaamste dialecten probeert te verenigen, maar die standaard wordt niet door iedereen aanvaard omdat er nog steeds discussie is over de vraag of Occitaans wel één taal is. Er zijn twee stromingen wat de spelling betreft: de 'klassieke' die zich op de middeleeuwse spelling baseert en de 'Mistral' strekking die zich inspireert op de Franse orthografie. Het voornaamste verschil is dat de spelling van de klassieke strekking voor alle dialecten geldt, terwijl het systeem van Mistral de spelling aanpast aan de gesproken dialecten (vergelijkbaar met het Feller-systeem voor het Waals, zie vorig nummer van Horizontaal). Het Occitaanse woord voor 'dag' wordt in de klassieke norm overal geschreven als "jorn", maar in de schrijfstijl van Mistral kan de spelling variëren naar bijvoorbeeld 'jou', 'joun' of 'journ', naargelang de afkomst van de schrijver. De klassieke norm staat dichter bij het Catalaans maar heeft overigens ook inspiratie gehaald bij de modernisering van het geschreven Portugees

Ondanks de heropleving kan het Occitaans nog steeds als een 'bedreigde taal' bezien worden. Met naar schatting een miljoen sprekers (en vermoedelijk 10 miljoen die de taal tot op zekere hoogte begrijpen) staat het Occitaans er in aantal gezien niet zo slecht voor als bijvoorbeeld het Baskisch, het Fries of het Welsh, maar de afwezigheid van een officieel statuut in onderwijs, bestuur en economie maakt het Occitaans veel zwakker op langere termijn dan de drie vernoemde. De meeste sprekers zijn van oudere generaties. De toerist die het "zuiden van Frankrijk" bezoekt zal zelden of nooit de taal horen spreken omdat men het sociaal gemarginaliseerde "patois" liever niet gebruikt in het openbaar wanneer er vreemden bij zijn. Het is pas recent dat daar enige verandering in komt. In de grote media is er een beetje aandacht, de zender France 3 zendt bijvoorbeeld nieuwsberichten in het Occitaans uit. Er bestaan ook private kleuterscholen, de 'Calandretas' (www.calandreta.org), die de taal aanleren. Verschillende regio's (onder andere Aquitanië) voeren een politiek die gematigd positief staat tegenover het Occitaans, door middel van ondersteuning van onderwijs en media en het plaatsen van tweetalige borden. Dankzij het internet ontstaat er, net als bij vele andere minderheidstalen, opnieuw een groeiende interesse bij nieuwe generaties, maar of dit genoeg is om de taal in leven te houden is lang niet zeker. Positief is wel dat de meerderheid van de bevolking voorstander is van meer onderwijs in de taal.

Een twee jaar geleden opgerichte organisatie is het in Toulouse gevestigde "Ostal d'Occitània" (Occitaans Huis) www.ostaldoccitania.net dat een zestigtal van de belangrijkste culturele verenigingen bijeen brengt onder de naam "Convergéncia Occitana".

Gascons-Aranees in Catalonië

Soms is er wel eens discussie over de vraag of het Gascons wel een Occitaans dialect is, omdat deze variant sterk verschilt van de andere, maar de culturele bewegingen in de streek zelf beschouwen zichzelf over het algemeen als deel van de Occitaanse cultuur en taal. Het Gascons is de enige Occitaanse variant die sinds 1998 ook ergens een officieel statuut heeft, met name in Val d'Aran in Catalonië. Sinds het Catalaanse parlement in 2005 een nieuw autonomiestatuut goedkeurde geldt het Aranees-Occitaans zelfs als een officiële taal in heel Catalonië (en dus ook als een van de officiële talen van Spanje). Dit kwam op vraag van de overheid van Val d'Aran zelf en het voorstel werd met grote meerderheid goedgekeurd in het Catalaanse parlement. Dit is symptomatisch voor de steeds groeiende samenwerkingsverbanden tussen Catalonië en de Occitaanstalige gemeenschap. Het is te vroeg om nu al de gevolgen van deze stap te zien, maar dat dit nieuwe statuut van groot belang zal zijn voor de inspanningen om de taal in stand te houden is wel zeker.

Karakteristieken van het Occitaans

Enkele karakteristieken waarin het Occitaans verschilt van de aangrenzende Romaanse talen zijn bijvoorbeeld het behoud van de "a" uit het Latijn zoals "mar" (zee) tegenover "mer" in Frans, de Latijnse 'oe' klank werd dan weer de 'u' zoals die in het Frans bestaat en zoals we die ook in Nederlands gebruiken. Net als in het Castilliaans/Spaans was er een verschuiving van de klank f naar h, zoals in "hilh" (zoon) dat van het Latijnse "filiu" komt (in het Frans bewaard als "fils", in het Castilliaans als "hijo"). Occitaans heeft dan weer wel de Latijnse k-klank bewaard waar die in het Frans naar ch is verschoven: bijvoorbeeld kapeu (Provençal) en capel (Languedoc) tegenover chapeau (Frans).

Enkele voorbeelden van Occitaans:

Uit "Mirèio" van Frédéric Mistral:
Deja deforo, à la fresquiero, Mirèio, la gènto masiero,
Sus la taulo de pèiro avié mes lou bajan;
E dóu platas que treviravo Chasque ràfi deja tiravo,
A plen cuié de bouis, li favo..
E lou vièi e soun fiéu trenavon. - Bèn? vejan!

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (in "klassieke norm"):
Totei lei personas naisson liuras e egalas en dignitat e en drech. Son dotadas de rason e de consciéncia e li cau (/fau) agir entre elei amb un esperit de frairesa.

Uit Dante's "Purgatorio": Dante komt de 13de eeuwse Provençaalse dichter Arnaut Daniel tegen. Op Dante's vraag wie hij is, antwoordt Daniel in het Provençal:
Tan m'abellis vostre cortes deman, qu'ieu no me puesc ni voill a vos cobrire. Ieu sui Arnaut, que plor e vau cantan; consiros vei la passada folor, e vei jausen lo joi qu'esper, denan. Ara vos prec, per aquella valor que vos guida al som de l'escalina, sovenha vos a temps de ma dolor.

Het Francoprovençal of Arpitaans.

In de Alpenregio rond de Mont Blanc, verspreid over Italië, Zwitserland en Frankrijk, worden een reeks dialecten gesproken die eeuwen lang taalkundigen een beetje verveelden. Deze dialecten passen noch bij de Oïl-talen noch bij de Oc-talen maar hebben wel van beide groepen kenmerken. Genève is ongeveer het centrum van dit gebied.

De term "Franco-Provençal" (met streepje) werd medio negentiende eeuw door de Italiaanse taalkundige Graziadio-Isaïa Ascoli bedacht, een weinig geïnspireerde benaming die eerder doet denken aan een mengtaal. Voordien was er geen notie van een gemeenschappelijke taalkundige identiteit. In Zwitserland werd de taal, gesproken in het westen, Romand genoemd (niet te verwarren met het Reto-Romaans!). In 1969 besliste een conventie van taalkundigen in Zwitserland de naam te veranderen naar Francoprovençal, zonder streepje, teneinde het misverstand uit de wereld te helpen dat het om een mengtaaltje zou gaan in plaats van een volwaardige aparte taal. Vanaf de jaren zeventig dook de nieuwe naam Arpitan op. De stam "arp" is de lokale variant van "alp" en komt vaak voor in de toponymie van de regio: bijvoorbeeld in de Haute-Provence (Arpasse, Arpette, Arpillon, ...), in Dauphiné (Arp, Arpion, Arpisson, ...), in Savoie (Arpettaz, Arpeyron, Arpiane, ...). Het betekent zoveel als "vlakte van de berg". De woordstam alp/arp is oeroud en dateert waarschijnlijk van vóór de komst van de Indo-Europese talen, ideaal dus om de taal een zeker élan te geven. De "Aliance culturéla arpitana" (zie www.arpitania.eu) is een organisatie die zich bezig houdt met de promotie van de taal en tracht de term Arpitaans ingang te doen vinden.

Oorsprong en ontwikkeling

Het Arpitaanse taalgebied telt wel een paar belangrijke steden, zoals Lyon en Genève. Wat nu als het Franssprekende deel van Zwitserland geldt was van oorsprong volledig Arpitaans of Romands. De taal ontstond, zoals alle andere Romaanse talen, uit het lokale Volkslatijn dat zich ontwikkelde in en rond de stad Lyon, ooit als "Lugdunum" het economische en politieke centrum van Gallië. De ontwikkeling van deze taal gebeurde ongeveer tegelijk en parallel met de Oc-talen, waardoor er sterke gelijkenissen zijn. Maar vanuit "Lugdunum" werd ook de verovering van het noorden van Gallië ingezet, zodat de Francoprovençaalse invloed op de vroege Oil-talen groot was. Deze historische rol van Lyon verklaart de plaats van het Arpitaans binnen de familie van de Gallo-Romaanse talen.

Het Arpitaans is een sterk gefragmenteerde taal. Doorheen de eeuwen zijn er nooit politieke of economische krachten geweest die een taalkundige eenmaking tot stand konden brengen, de Arpitaanse dialecten raakten verspreid over meerdere staten die elk hun stempel op de lokale variëteiten drukten. De talen werden wel gebruikt voor officiële aangelegenheden gedurende de middeleeuwen, maar de schrijfwijze was sterk verschillend van streek tot streek en er kwam nooit een unificatie op gang. Daarbij kwam nog dat de twee grote stedelijke centra van het taalgebied, Genève en Lyon, al vrij vroeg overschakelden op het Frans van de koning als de geschreven standaard (niettegenstaande in beide steden de bevolking nog lang het 'patois' bleef spreken).

Pas in de jaren negentig van de twintigste eeuw kwam er een initiatief om tot een algemene Arpitaanse standaard te komen, door de Zwitserse taalkundige Dominique Stich. Hij baseerde zich eerst op de orthografie van het Occitaans, maar kwam dan net als andere taalkundigen voor hem tot de vaststelling dat hij conventies en klanksystemen moest lenen uit zowel Frans als Occitaans. In 2003 bracht hij een woordenboek Frans - Francoprovençal uit op basis van de spelling die hij ORB, "orthographe de référence B" noemde (er was uiteraard eerst een ORA, de 'kladversie').

Hernieuwde interesse en obstakels

Vooral sedert de jaren zeventig is er opnieuw interesse gekomen in het "patois" van de streek. In alle drie de staten waar het Arpitaans wordt gesproken zijn cultuurorganisaties actief die tijdschriften uitgeven, festivals organiseren en muziek promoten. Daarbij wordt ook steeds vaker samengewerkt over de staatsgrenzen heen, maar ook wordt er samengewerkt met taalkundigen van verschillende universiteiten (onder meer Lyon en Grenoble). In de streek van Savoué (Savoye) worden verschillende initiatiecursussen voor de jeugd georganiseerd op scholen maar dit maakt geen deel uit van het officieel onderwijs, wat wél het geval is in de Italiaanse regio Valle d'Aoste.

Sinds 1948 heeft de regio Valle d'Aoste een autonomiestatuut gekregen binnen Italië waardoor het een politiek kan voeren ten voordele van de streektaal. De taal heeft een officiële erkenning gekregen in Italië en een regionale wet promoot de ondersteuning van de taal en de cultuur in het onderwijs. Er zijn ook verschillende bibliotheken, theatergezelschappen en tijdschriften die zich op het gebruik van de taal toeleggen.

Wie radio-uitzendingen wil horen in de verschillende varianten van het Arpitaans kan ze beluisteren op http://www.patwe.ch/francoprovencal/spip.php?rubrique11

Desondanks de inspanningen blijft de taal achteruit gaan in aantal moedertaalsprekers, wegens gebrek aan mogelijkheden om ze door te geven aan volgende generaties. De lange afwezigheid van de taal in het onderwijs en het officiële bestuur heeft het Arpitaans voor dezelfde problemen geplaatst als heel wat andere minderheidstalen: ze biedt geen sociale en economische vooruitzichten. Met de komst van de geschreven standaard "ORB" zal er misschien gewerkt kunnen worden aan een meer uitgebreid onderwijsprogramma voor de hele regio, maar dat hangt volledig af van de aanvaarding van deze standaard en het is nog te vroeg om daar enig zicht op te hebben.

Er is geen enkel grootschalig onderzoek gedaan naar het huidige aantal sprekers. In de regio die van oudsher tot het taalgebied hoort wonen ongeveer zes miljoen mensen maar het aantal sprekers bedraagt waarschijnlijk niet meer dan 200 000, de meesten daarvan in de streek Savoye.

Kenmerken

Zoals gezegd ligt het Franco-provençaals tussen de Oïl- en de Oc-talen en draagt het van beide kenmerken.

De uitgang "er" voor de infinitief van werkwoorden te vinden in het Frans correspondeert met de uitgang "ar" in Occitaans. In het Arpitaans heeft men zowel "chantar" (zingen) als "changier" (veranderen).

Waar in het Frans de vrouwelijke vorm van bijvoeglijke naamwoorden op "-e" eindigt en in het Occitaans op "-a", kent het Arpitaans zowel "vèrda" (groen) als "blanche" (wit).

Uit het Latijn behoudt Arpitaans, net als Occitaans, dat de eerste persoon enkelvoud wordt weergegeven door een suffix: "chanto" (cfr. je chante in het Frans, canti in het Occitaans).

Anderzijds is de "t" in woorden als het Latijnse "Vita" in het Arpitaans, net als in het Frans, verdwenen (vie in Frans, via in Arpitaans).

Enkele voorbeelden van woorden die duidelijk verschillen van hun Franse tegenhangers (gespeld volgens de ORB-norm): "betar" voor "mettre", "prod" voor "assez", "trâbla" voor "table", "modar" voor "partir", "demârs" voor "mardi" (cfr. Occitaans dimars)

Anders dan in Frans worden de getallen 70, 80 en 90 benoemd als sèptanta, huétanta en nonanta. De meest westelijke dialecten gebruiken wel de methode van de twintigvouden ("vier twintig"), overgenomen uit het Frans.

Veel plaatsnamen in de Arpitaanse regio, zowel in Frankrijk, Italië als Zwitserland, eindigen op "-az", "-ez", "-ex", "-eux".

Hoewel het Arpitaanse dialect van Genève zo goed als verdwenen is, is de hymne van het kanton Genève wel in deze taal opgesteld. De hymne zelf werd al geschreven in 1603 door een anonieme dichter, geïnspireerd door de godsdienstoorlogen van toen (de stad was toen een belangrijk protestants centrum). De hymne heet "ce qu'é lainô", de Franse versie is "ce qui est là en haut". Je ziet hier telkens de originele regel van de zeventiende eeuw en daaronder de regel herschreven in het "ORB".
Cé qu'è lainô, le Maitrè dé bataillé, Que se moqué et se ri dé canaillé,
Cél qu'est lé-'n-hôt, le Mêtre des batalyes, Que sè moque et sè rit des canalyes,
A bein fai vi, pè on desando nay, Qu'il étivé patron dé Genevois.
At ben fêt vér per un dessando nuet, Qu'il étéve patron des Genevouès.
Y son vegnu le doze de dessambro, Per onna nay asse naire que d'ancro;
Ils sont vegnus le doze de dècembro Per una nuet asse nêre que d'encro;
Y étivé l'an mil si san et dou, Qu'i veniron parla ou pou troi toû.
Il étéve l'an mile siéx cent et doux, Qu'ils vegnéront parlar un pou trop tout.

Tot slot

Of er nog een toekomst is weggelegd voor de Occitaanse en de Arpitaanse streektalen valt moeilijk te zeggen, aangezien er tegenstrijdige krachten aan het werk zijn. De moedertaalsprekers zijn veelal van oudere generaties en hun aantal neemt af, maar aan de andere kant is er dankzij de nieuwe communicatiemiddelen (en internet in het bijzonder) wel een groeiende interesse bij nieuwe generaties. In Occitanië zijn er al enkele jaren campagnes om aandacht en een statuut voor de taal te vragen. Er werden onder meer grote manifestaties georganiseerd in 2005, 2007, 2009 en 2012 waar duizenden deelnemers bij waren, waaronder ook een delegatie esperantisten (hoe kan het ook anders?)

K. De Laet


'Catalaans': volgende artikel in deze reeks.

'De vergeten talen van Europa': eerste artikel in deze reeks.

'De Germaanse talen in de Benelux': tweede artikel in deze reeks.

'De Romaansetalen in de Benelux': derde artikel in deze reeks.

terug naar de Horizon-taal indexpagina

Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020