Esperanto
FEL, waar de Esperantobeweging beweegt!
Contacteer ons Contacteer ons
Zoek op de Esperanto-webstek

Een basiswoordenlijst van het Esperanto

De lijst werd als brochure uitgegeven door Esperanto 3000 vzw Leuven, 1999. Om te bestellen

1992 / 1999 Esperanto 3000 vzw, Leuven

Morfemoj

abon- i / o zich abonneren op / abonnement
aĉet- i kopen
adres- o / i adres / adresseren
aer- o lucht
afabl- a vriendelijk
afer- o zaak
ag- i handelen
agrabl- a aangenaam, prettig
aĝ- o leeftijd
(ki-, i-) ajn (...) dan ook, ook maar
akcept- i aannemen, (gast) ontvangen
akr- a scherp
aktiv- a aktief, werkzaam
akv- o water
al naar, aan
ali- a ander
almenaŭ tenminste, minstens
alt- a hoog
am- i / o liefhebben / liefde
amas- o massa, menigte
ambaŭ beide
amik- o / a vriend / vriendelijk
amuz- i / a amuseren, vermaken / leuk
angul- o hoek
ankaŭ ook
ankoraŭ nog
anonc- i aankondigen, adverteren
anstataŭ in plaats van
antaŭ voor (plaats + tijd)
aparat- o toestel
apart- a apart
aparten- i (al) toebehoren, behoren (tot)
apenaŭ nauwelijks
aper- i verschijnen
apud naast, dichtbij
aranĝ- i / o ordenen, regelen / regeling
arb- o boom
art- o kunst
artikol- o lidwoord
asoci- o vereniging, associatie
aspekt- i / o er uitzien / uiterlijk
atak- i / o aanvallen / aanval
atend- i wachten
atent- a / o / i oplettend / aandacht / = schenken aan
ating- i bereiken
of (nevenschikkend)
aŭd- i horen
aŭskult- i luisteren
aŭtobus-, bus- o (auto)bus
aŭt(omobil)- o auto
aŭtun- o herfst
av- o grootvader
azen- o ezel
baldaŭ spoedig, weldra
ban- i / o baden, wassen / bad
bar- i versperren, belemmeren
bat- i / o slaan / slag
batal- i / o vechten / strijd, gevecht
baz- o basis
bedaŭr- i / o betreuren / spijt
bel- a mooi
best- o dier
bezon- i / o nodig hebben / behoefte
bibliotek- o bibliotheek
bicikl- o / i fiets / fietsen
bier- o bier
bild- o afbeelding, plaat, beeld
bilet- o biljet, kaartje
bird- o vogel
blank- a wit
blov- i / o blazen, waaien / windstoot
blu- a blauw
bol- i koken, op het kookpunt zijn
bon- a / o goed / het goede, welzijn
bord- o oever, kust
botel- o fles
bov- o rund
brak- o arm
bril- i / o schitteren, glanzen / schittering
bros- o / i borstel / borstelen
bru- i / o / a lawaai maken / lawaai / luidruchtig
brul- i / o branden / brand
brun- a bruin
brust- o borst
buŝ- o / a mond/mondeling
buter- o boter
buton- o knoop, knop
cel- i / o mikken op, ten doel hebben / doel
centr- o / a centrum, middelpunt / centraal
cert- a zeker
ceter- e / o overigens / het overige
cigared- o sigaret
cirkl- o cirkel
ĉambr- o kamer
ĉapel- o hoed
ĉar want, omdat
ĉe bij
ĉef- o / a hoofd, aanvoerder / voornaamste, hoofd-
ĉemiz- o (over)hemd
ĉes- i ophouden
ĉeval- o paard
ĉi (dichter bij), '-hier'
ĉiel- o hemel
ĉirkaŭ rondom, om ... heen, ongeveer
ĉu leidt vraag in, of (onderschikkend)
da 'van' (hoeveelheid 'van' iets)
danc- i / o dansen / dans
danĝer- o / a gevaar / gevaarlijk
dank- i / o (be)danken, te danken hebben / dank
daŭr- i / o (voort)duren / duur
de van, door (bij passief)
decid- i / o beslissen, besluiten / besluit
defend- i / o verdedigen/verdediging
dekstr- a rechter (adjectief)
demand- i / o vragen / vraag
dens- a dicht opeen geplaatst
dent- o tand
desegn- i / o tekenen / tekening
detal- o / a detail / gedetailleerd
dev- i / o moeten / plicht
dezir- i wensen
di- o god
diferenc- i / o / a verschillen / verschil / verschillend
difin- i definiëren, bepalen
dik- a dik
dir- i zeggen
direkt- i / o richten, besturen / richting, leiding
disk- o schijf, grammofoonplaat
diskut- i discussiëren, van gedachten wisselen
divers- a verschillend
divid- i verdelen
do dus, toch
doktor- o doctor
dolĉ- a zoet, liefelijk, zacht
dolor- i / o pijn doen / pijn
dom- o huis
domaĝ- a / e betreurenswaardig / jammer
don- i geven
donac- i / o schenken / geschenk
dorm- i / o slapen / slaap
dors- o rug
drat- o (metaal)draad
dub- i / o twijfelen / twijfel
dum gedurende, terwijl
dung- i in dienst nemen
eben- a / o vlak, effen / plat vlak
zelfs
eduk- i opvoeden
edz- o echtgenoot
efektiv- a / e werkelijk / inderdaad
efik- o / i / a uitwerking / = hebben / werkzaam
egal- a gelijk(matig)
ekonomi- o economie
ekskurs- o uitstap, excursie
ekspozici- o / i tentoonstelling / tentoonstellen
ekster buiten
ekzamen- i / o nauwkeurig onderzoeken / examen
ekzempl- o / e voorbeeld / bijvoorbeeld
ekzerc- i / o oefenen / oefening
ekzist- i bestaan
el uit, van (vb.: één van hen)
elekt- i / o kiezen / keuze, verkiezing
elektr- o / a elektriciteit / elektrisch
en in
energi- o energie
erar- i / o zich vergissen / fout, vergissing
esper- i / o hopen / hoop
esplor- i onderzoeken
esprim- i / o uitdrukken / uitdrukking
est- i zijn
estim- i / o hoogachten / achting
eventual- a eventueel
evolu- i / o ontwikkelen / ontwikkeling
facil- a gemakkelijk
faden- o draad
fajr- o vuur
fak- o vak
fakt- o / e feit / feitelijk, inderdaad
faktur- o rekening
fal- i vallen
fam- o / a gerucht, reputatie / alom bekend
famili- o gezin, familie
far- i / o doen, maken / daad
fart- i gesteld zijn, 't maken
feliĉ- a / o gelukkig / geluk
fenestr- o raam
fer- o ijzer
feri- o / oj vrije dag / vakantie
ferm- i sluiten
fest- o / i feest / vieren
fiks- i vastmaken, vaststellen
fil- o zoon
film- o / i film / filmen
fin- i / o beëindigen, afmaken / einde
fingr- o vinger
fiŝ- o vis
flag- o vlag
flank- o kant, zijde
flav- a geel
flor- o bloem
flu- i / o / a stromen / stroom / vloeiend
flug- i vliegen
foj- o / e keer, maal / eens, op een keer
foli- o blad
fond- i stichten
font- o bron
for weg, verwijderd
forges- i vergeten
fork- o vork
form- o / i vorm / vormen
fort- a / o sterk / sterkte, kracht
fos- i graven
fot- o / i foto / fotograferen
frap- i kloppen, slaan, opvallen
frat- o broer
fraŭl- o vrijgezel
fremd- a vreemd, buitenlands
frenez- a krankzinnig
freŝ- a fris, vers
frost- o / i vorst / vriezen
fru- a vroeg
frukt- o vrucht
fulm- o / i bliksem / bliksemen
fum- o rook
funkci- i / o functioneren / functie
fuŝ- i verknoeien
gaj- a vrolijk
gajn- i / o winnen / winst
gas- o gas
gast- o / i gast / logeren
gazet- o krant
glaci- o ijs
glas- o (drink)glas
glit- i (uit)glijden
grand- a groot
gras- o / a vet / vettig, dik
gratul- i gelukwensen
grav- a belangrijk
gren- o graan
griz- a grijs
grup- o groep
gust- o / i smaak / smaken
gvid- i leiden, de weg wijzen
ĝarden- o tuin
ĝen- i / a hinderen, storen / storend
ĝeneral- a / e algemeen / over 't algemeen
ĝentil- a beleefd
ĝis tot
ĝoj- i / o / a blij zijn / vreugde / blij
ĝu- i / o genieten / genot
ĝust- a / e juist / juist, precies
ha ha!
halt- i halt houden, stilstaan
har- o haar
haŭt- o huid
hav- i hebben
haven- o haven
hejm- o / e (te)huis / thuis
hel- a licht, helder
help- i / o helpen / hulp
herb- o gras
hieraŭ gisteren
histori- o geschiedenis, verhaal
ho o!
hodiaŭ vandaag
hom- o / a mens / menselijk
hor- o uur
horloĝ- o uurwerk
hotel- o hotel
hund- o hond
ide- o idee
ideal- o ideaal
imag- i zich verbeelden
imit- i imiteren, nabootsen
industri- o industrie
infan- o kind
inform- i / o inlichten / inrichting
insekt- o insekt
insign- o wapen, blazoen, insigne, kenteken
instru- i / a onderwijzen / leerzaam
insul- o eiland
inteligent- a intelligent
intenc- i / o / a van plan zijn / bedoeling / opzettelijk
inter tussen
interes- i / o / a interesseren / interesse / interessant
intern- a intern, inwendig
invit- i / o uitnodigen / uitnodiging
ir- i gaan, lopen
ja zeker, immers, wel
jam al, reeds
jar- o jaar
je (voorzetsel, onbepaalde betekenis)
jen ziedaar, kijk
jes ja
juĝ- i (be)oordelen
jun- a jong
jup- o rok
just- a rechtvaardig
ĵet- i / o gooien, werpen / worp
ĵus zo-even, pas
kadr- o lijst, omlijsting
kaf- o koffie
kaj en
kajer- o schrift, katern
kalendar- o kalender
kalkul- i rekenen, rekening houden met
kamp- o akker, veld
kant- i / o (be)zingen / lied, zang
kap- o hoofd
kapabl- a bekwaam
kapt- i pakken, vangen
kar- a lief, dierbaar, duur
karb- o (steen)kool
kart- o kaart
kased- o cassette
kaŝ- i verbergen
kat- o poes
kaŭz- o / i oorzaak, reden / veroorzaken
kaz- o naamval, geval
ke dat (onderschikkend)
kelk- a enige
kil(ogram-)- o kilo(gram)
kilometr- o kilometer
kis- i / o kussen / kus
klar- a helder, duidelijk
klas- o klas(se)
klin- i buigen, doen overhellen
klopod- i / o trachten, moeite doen / poging
klub- o club
knab- o jongen
kol- o nek
kolekt- i verzamelen, plukken, oogsten, innen
koler- i / a / o boos zijn / boos / boosheid, woede
kolor- o kleur
komb- i kammen
komenc- i (iets) beginnen
komerc- i / o handel drijven / handel
komfort- o / a comfort, gemak / gerieflijk
komisi- i / o opdragen, belasten met / boodschap
komitat- o comité
kompar- i vergelijken
kompat- i / o medelijden hebben / medelijden
kompren- i / o begrijpen / begrip
komput- i berekenen, meten
komun- a / e gemeenschappelijk / samen
komunik- i / o meedelen / mededeling
kon- i / o kennen / kennis, kunde
koncern- i / e betreffen, aangaan / betreffende
kondiĉ- o voorwaarde
konduk- i (ge)leiden, besturen
konfes- i bekennen, biechten
kongres- o congres
konkret- a concreet
konsent- i toestemmen, het eens zijn
konserv- i / o bewaren, onderhouden / behoud
konsider- i beschouwen, overwegen
konsil- i / o aanraden / raad
konsist- i / o bestaan (uit, in) / samenstelling
konstant- a / e constant, bestendig / onophoudelijk
konstru- i / o bouwen / (ge)bouw, constructie
kontakt- o contact
kontent- a tevreden
kontraŭ tegen, tegenover
kontrol- i controleren, toezicht houden op
konven- i / a passen, betamen / geschikt
konvink- i overtuigen
kopi- i kopiëren, namaken, afdrukken (foto)
kor- o hart
korb- o mand
korespond- i corresponderen
korp- o lichaam
kort- o hof, binnenplaats
kost- i kosten
kostum- o costuum, klederdracht
kovert- o omslag, envelop
kovr- i bedekken
krajon- o potlood
kre- i scheppen
kred- i geloven
kresk- i groeien, toenemen
kri- i roepen, schreeuwen
krom behalve
kruel- a wreed
krur- o (onder)been, poot
kudr- i naaien
kuir- i koken, klaarmaken (eten)
kuk- o koek
kuler- o lepel
kulp- a / o schuldig / schuld
kultur- i / o kweken, beschaven / beschaving
kun (samen) met
kupon- o kaartje, coupon
kur- i (hard)lopen
kurac- i genezen
kuraĝ- i / o durven / moed
kurs- o cursus
kuŝ- i liggen
kutim- i / o / a gewoon zijn / gewoonte / gewoon
kuz- o neef (zoon van oom en tante)
kvadrat- o vierkant, kwadraat
kvalit- o kwaliteit, eigenschap
kvankam hoewel, ofschoon
kvant- o hoeveelheid
kvazaŭ alsof, als, als het ware
la de, het
labor- i werken
lac- a moe
lag- o meer (water)
lakt- o melk
land- o land
lang- o tong
larĝ- a breed, wijd
las- i laten, loslaten, toelaten
last- a laatste
laŭ volgens, langs
lav- i wassen
lecion- o les
leg- i lezen
legom- o groente
leĝ- o / a wet / wettelijk
lern- i leren
lert- a handig, bekwaam
leter- o brief
lev- i (ver)heffen, oprichten
liber- a / e vrij, onbezet / vrijuit, ongedwongen
libr- o boek
lig- i / o (ver)binden, vastmaken / (ver)bond
lign- o / a hout / houten
lim- o / i grens / begrenzen
lingv- o taal
lini- o lijn, regel
lip- o lip
list- o lijst, tabel
lit- o bed
liter- o letter
literatur- o / a literatuur / literair
loĝ- i (be)wonen, logeren
lok- o / a / i plaats / plaatselijk / plaatsen
long- a lang
lud- i / o spelen / spel
lum- o licht
lun- o maan
man- o hand
manĝ- i / o eten / maaltijd
manier- o manier
mank- i / o ontbreken / gebrek
mantel- o mantel
mar- o zee
mark- o / i merk(teken), zegel, mark (DM) / merken
marŝ- i / o marcheren, lopen / mars
mastr- o meester, heer
maŝin- o machine
maten- o / e morgen, ochtend / 's morgens
material- o materiaal, grondstof
mebl- o meubel
medi- o milieu, omgeving
mem (van)zelf
membr- o lid
memor- i / o zich herinneren, onthouden / geheugen
mend- i / o bestellen / bestelling
merit- i / o verdienen, waardig zijn / verdienste
met- i zetten, leggen, plaatsen
metal- o metaal
metod- o methode
metr- o meter
mez- o / a midden / =
mezur- i / o meten / maat, grootte
miks- i (ver)mengen, verwarren
milit- i / o oorlog voeren / oorlog
minus min (wiskunde)
minut- o minuut
mir- i / o zich verwonderen / verwondering
modern- a modern
mok- i / o (be)spotten / spot
mol- a zacht, week
moment- o / a moment, ogenblik / korstondig
mon- o geld
monat- o maand
mond- o wereld
mont- o berg
montr- i tonen, laten zien
morgaŭ morgen (= een dag na vandaag)
mort- i / o sterven / dood
mov- i / o bewegen / beweging
mult- a / o veel / hoeveelheid, groot aantal
mur- o muur
muŝ- o vlieg
muze- o museum
muzik- o muziek
naci- o natie, volk
naĝ- i zwemmen, drijven
nask- i baren, teweegbrengen
natur- o / a natuur / natuurlijk
naz- o neus
ne neen, niet, geen
nebul- o nevel, mist
neces- a / o nodig, noodzakelijk / noodzaak
neĝ- o / i sneeuw / sneeuwen
nek noch
nep- o kleinzoon
nepr- a beslist, noodzakelijk, onvermijdelijk
neŭtral- a neutraal, onpartijdig
nev- o neef (zoon van broer of zuster)
nigr- a zwart
nivel- o niveau, peil
nokt- o / e nacht / 's nachts
nom- o / i / e naam / (be)noemen / namelijk
nombr- o / i getal, aantal / tellen
nord- o noorden
normal- a normaal
not- i / o noteren / aantekening, muzieknoot
nov- a nieuw
nu wel, welnu
nub- o / a wolk / bewolkt, onduidelijk
numer- o nummer
nun nu, thans
nur slechts, alleen, pas
obe- i gehoorzamen
objekt- o voorwerp, ding, onderwerp
odor- i / o rieken, geuren / geur
ofic- o / i ambt, betrekking / een = vervullen
oft- e / a dikwijls / veelvuldig
okaz- i / o gebeuren / gebeurtenis, gelegenheid
okcident- o westen
okul- o oog
okup- i / o bezetten, bezig houden / bezigheid
ol dan (na vergrotende trap)
ole- o olie
onkl- o oom
opini- i / o menen, beschouwen als / mening
or- o goud
ord- o orde
ordinar- a / e gewoon / gewoonlijk
ordon- i / o bevelen / bevel
orel- o oor
organiz- i / o organiseren / organisatie
orient- o oosten
original- a / o origineel, oorspronkelijk / origineel
ost- o been, bot
ov- o ei
pac- o / a vrede / vredig, vreedzaam
pag- i / o betalen / betaling
paĝ- o bladzijde
pak- i / o pakken / pak
palp- i (be)tasten
pan- o brood
pantalon- o lange broek
paper- o papier
par- o / a paar / even
pardon- i / o vergeven / vergeving
park- o park
parol- i / o spreken / het spreken, spraak, woord
part- o deel
pas- i / a voorbijgaan, overgaan / tijdelijk
paŝ- i / o stappen, lopen / pas, stap
patr- o vader
pec- o stuk
pen- i / o moeite doen, trachten / moeite
pend- i hangen
pens- i / o denken / gedachte
pentr- i schilderen
per door, door middel van, met
perd- i verliezen
perfekt- a volmaakt
period- o / a periode / periodiek
permes- i / o toestaan / toestemming, verlof
person- o / a persoon / persoonlijk
pet- i / o vragen, verzoeken / verzoek
pez- i / o / a wegen, zwaar zijn / gewicht / zwaar
pied- o / e voet, poot / te voet
pik- i / o prikken / prik, schoppen (kaartspel)
pilk- o (speel)bal
plaĉ- i / a behagen, bevallen / aantrekkelijk
plafon- o plafond
plan- o / i plan / ontwerpen
plank- o vloer
plant- i / o planten / plant
plast- o plastiek
plej meest (overtreffende trap)
plen- a vol
plend- i / o klagen / klacht
plezur- o plezier
pli meer (vergrotende trap)
plor- i huilen, schreien
plu verder, meer, langer
plum- o veer, pen
plur- aj verscheidene
plus plus
pluv- o / i regen / regenen
po ieder, telkens
poem- o gedicht
poent- o punt (bij spel), cijfer (op school)
poezi- o poëzie
polic- o politie
politik- o politiek
pont- o brug
popol- o volk
popular- a populair
por voor, om te
pord- o deur
port- i dragen, brengen
post na, achter
postul- i / o eisen / eis
poŝ- o zak (in kledingstuk)
poŝt- o post
pot- o pot, pan
pov- i / o kunnen, mogen / macht, vermogen
praktik- o / i praktijk / in praktijk brengen, uitoefenen
prav- a / i gelijk hebbend, terecht / gelijk hebben
precip- e / a vooral / voornaamste
preciz- a precies, nauwkeurig
prefer- i / o / e verkiezen(boven) / voorkeur / liever
preĝ- i / o bidden / gebed
preleg- o / i lezing / een lezing houden
premi- i / o drukken, persen / druk
premi- o premie, prijs
pren- i nemen, pakken
prepar- i / o klaarmaken, voorbereiden / -bereiding
pres- i / o drukken (met drukpers) / druk
preskaŭ bijna
pret- a klaar, bereid
preter voorbij
prez- o prijs
prezent- i aanbieden, voorstellen
prezid- i voorzitten, presideren
pri over, betreffende, aangaande
princip- o / e principe, grondbeginsel / in principe
printemp- o lente, voorjaar
pro wegens, in ruil voor
problem- o probleem, vraagstruk
produkt- i / o produceren, voortbrengen / product
profund- a diep
program- o / i programma / programmeren
progres- i / o vooruitgaan, vorderen / vooruitgang
projekt- o / i plan, ontwerp / ontwerpen
proksim- a dichtbij
promen- i wandelen
promes- i / o beloven / belofte
propon- i / o voorstellen, aanbieden / voorstel
propr- a eigen
prov- i / o proberen, beproeven / poging, proef
prunt- i / o lenen (van, aan) / lening
publik- o publiek
pun- i / o straffen / straf
punkt- o punt, stip
pup- o pop
pur- a schoon, rein
puŝ- i / o duwen, stoten / duw, stoot
rad- o wiel, rad
radi- o / i radio, straal, spaak / (uit)stralen
rajt- o / i recht / het recht hebben, mogen
rakont- i / o vertellen / verhaal
rand- o rand, kant
rang- o rang, stand
rapid- a / i snel, vlug / zich haasten
raport- i / o verslag uitbrengen / rapport, verslag
redakt- i redigeren, opstellen
reg- i regeren, beheersen, besturen
region- o streek, gebied
regul- o / e regel / geregeld
reĝ- o koning, heer (kaartspel)
reklam- o / i reclame / reclame maken voor
rekomend- i aanbevelen
rekt- a / o recht(streeks) / rechte lijn
religi- o godsdienst
renkont- i ontmoeten, tegenkomen
respond- i antwoorden, verantwoordelijk zijn
rest- i / o (over)blijven / rest
revu- o parade, tijdschrift
rezult- i / o volgen (uit) / logisch gevolg, resultaat
ricev- i ontvangen, krijgen
riĉ- a rijk
rid- i / o lachen / lach
rigard- i / o (be)kijken, beschouwen / blik
rilat- i / o in betrekking staan, aangaan / relatie
rimark- i / o bemerken, opmerken / opmerking
rimed- o middel
ripet- i herhalen
ripoz- i / o rusten / rust
river- o rivier, stroom
riz- o rijst
rob- o toga, japon, jurk
roman- o roman
romp- i (iets) breken
rond- o / a kring, gezelschap / rond
roz- o / a roos / rose, rooskleurig
rubrik- o rubriek
ruĝ- a / o rood / blos
rul- i rollen, wentelen
saĝ- a wijs
sak- o zak, tas
sal- o zout
salon- o salon
salt- i springen
salut- i / o / on groeten / groet / gegroet!
sam- a / e zelfde / eveneens
san- a / o gezond / gezondheid
sang- o / i bloed / bloeden
sankt- a heilig
sat- a verzadigd
sav- i / o redden / redding, heil
sci- i / o weten / wetenschap, kennis
scienc- o wetenschap
se als, indien
sed maar
seĝ- o stoel
sek- a droog
sekretari- o secretaris
seks- o / a sekse, geslacht / seksueel
sekv- i / o volgen / gevolg
semajn- o week
sen zonder
senc- o zin, betekenis
send- i zenden, sturen
sent- i / o gewaarworden, voelen / gevoel
serĉ- i zoeken
seri- o serie, reeks
serioz- a ernstig, serieus
serv- i / o dienen / dienst
sezon- o seizoen, jaargetijde
sid- i zitten
sign- o teken
signif- i / o betekenen / betekenis
silent- i / o zwijgen / stilte, rust (muziek)
simil- a / i dergelijk, gelijkend / gelijken
simpl- a eenvoudig
sinjor- o heer
sistem- o / a systeem / systematisch
situaci- o situatie, toestand
skatol- o doos
skrib- i schrijven
soci- o maatschappij, samenleving
soif- i / o dorst hebben / dorst
sol- a alleen, enig
soldat- o soldaat
solv- i / o oplossen / oplossing
somer- o / e zomer / 's zomers
son- i / o klinken / klank, geluid
spec- o soort
special- a / e speciaal, bijzonder / in 't bijzonder
spegul- o spiegel
spert- a / o ervaren / ervaring, ondervinding
spez- o omzet
spic- o specerij, kruiden
spir- i / o ademen / adem
sport- o sport
staci- o station
star- i staan
stat- o staat, toestand, gesteldheid
stel- o ster
strang- a vreemd, raar
strat- o straat
streĉ- i / o (in)spannen, opwinden / spanning
stud- i / o (be)studeren / studie
stult- a dom
sub onder
subit- a plotseling
sud- o zuiden
sufer- i lijden
sufiĉ- a voldoende
sukces- i / o slagen / succes, welsalgen
suker- o suiker
sum- o / e som / alles bijeengenomen
sun- o zon
super boven
supoz- i / o veronderstellen / vermoedelijk
supr- e / a / o boven / bovenste / top
sur op
ŝaf- o schaap
ŝajn- i schijnen
ŝanc- o kans
ŝanĝ- i / o veranderen / verandering
ŝat- i / o waarderen, houden van / waardering
ŝerc- i / o schertsen, grappen maken / grap
ŝip- o schip
ŝir- i / o scheuren / scheur
ŝlos- i sluiten, op slot doen
ŝnur- o touw, koord
ŝrank- o kast
ŝtat- o staat
ŝtel- i stelen
ŝtof- o stof, weefsel
ŝton- o steen
ŝtrump- o kous
ŝtup- o trede, treeplank
ŝu- o schoen
tabl- o tafel
tabul- o plank, bord
tag- o / e dag / overdag
tamen toch, echter
tas- o kop(je)
task- o taak, opgave, huiswerk
taŭg- i / a deugen, geschikt zijn / geschikt
te- o thee
teatr- o schouwburg
tegment- o dak
tekst- o tekst
telefon- o / i telefoon / telefoneren, opbellen
teler- o bord
televid- o televisie
tem- o thema, onderwerp
temp- o tijd
ten- i (vast)houden
teori- o theorie
ter- o aarde, grond, land
terur- o / a schrik, ontzetting / verschrikkelijk
tim- i / o vrezen, bang zijn voor / vrees
tir- i trekken
tond- i knippen, snoeien
tra door(heen), via
tradici- o / a traditie, overlevering / traditioneel
traduk- i / o vertalen / vertaling
traf- i treffen, raken, terecht komen
trakt- i onderhandelen, behandelen
tranĉ- i snijden
trankvil- a gerust, kalm
trans over, aan de overkant van
tre zeer, erg
trink- i drinken
tro te, te zeer, te veel
trov- i vinden
tru- o gat
tuj dadelijk
tuk- o doek, kleed
turism- o toerisme
turist- o toerist
turn- i draaien, wentelen
tuŝ- i / o aanraken, beroeren / aanraking
tut- a / e geheel / helemaal
universal- a universieel, algemeen
universitat- o universiteit
urb- o stad
util- a / o nuttig / nut
uz- i gebruiken
vagon- o wagon
valid- a / i geldig / geldig zijn, gelden
valor- i / o / a waard zijn / waarde / waardevol
varm- a / o warm / warmte
vast- a wijd, groot, ruim
vek- i wekken
ven- i komen
vend- i verkopen
venk- i / o overwinnen / overwinning
vent- o wind
ver- a / e waar, echt / werkelijk
verd- a groen
verk- i / o schrijven (boek) / (kunst)werk
vesper- o / e avond / 's avonds
vest- i bekleden
veter- o weer
vetur- i rijden, varen
viand- o vlees (om te eten)
vic- o rij, beurt
vid- i zien
vigl- a levendig, kwiek
vilaĝ- o dorp
vin- o wijn
vintr- o / e winter / 's winters
vir- o / a man / mannelijk
viŝ- i afvegen, afdrogen
vitr- o glas (stofnaam), ruit
viv- i / o leven / leven
vizaĝ- o gezicht, gelaat
vizit- i / o bezoeken / bezoek
voĉ- o / e stem / mondeling
voj- o weg, route
vojaĝ- o / i reis / reizen
vok- i roepen
vol- i willen
volv- i wikkelen, oprollen
vort- o woord
vost- o staart, sleep
zorg- i / o zorgen, zich bekommeren / zorg

Grammaticale uitgangen

-o zelfstandig naamwoord, substantief
-a bijvoeglijk naamwoord, adjectief
-j meervoud
-e bijwoord
-n bepaling zonder voorzetsel, lijdend voorwerp
-as werkwoord tegenwoordige tijd, enkelvoudig
-is werkwoord verleden tijd, enkelvoudig
-os werkwoord toekomende tijd, enkelvoudig
-i werkwoord infinitief, onbepaalde wijs
-us werkwoord voorwaardelijke wijs
-u werkwoord gebiedende + aanvoegende wijs
-ant- werkwoord actief tegenwoordig deelwoord
-int- werkwoord actief verleden deelwoord
-ont- werkwoord actief toekomend deelwoord
-at- werkwoord passief tegenwoordig deelwoord
-it- werkwoord passief verleden deelwoord
-ot- werkwoord passief toekomend deelwoord
-anto- zelfstandig naamwoord (doet de handeling)

Tabelwoorden

kio io nenio tio ĉio
wat?, dat (betr.) iets niets dat (aanw.) alles
kiu iu neniu tiu ĉiu
wie?, die (betr.) iemand niemand die (aanw.) iedereen
kia ia nenia tia ĉia
wat?, zoals (betr.) enige geen zo'n, zulk (aanw.) elke
kiam iam neniam tiam ĉiam
wanneer?, wanneer, als ooit nooit dan altijd
kiom iom neniom tiom ĉiom
hoeveel?, zoveel iets niets, geenszins zoveel alles
kies ies nenies ties ĉies
wiens/wier?, diens, van... van iemand van niemand van ... (aanw.) van iedereen
kie ie nenie tie ĉie
waar?, daar ergens nergens daar overal
kiel iel neniel tiel ĉiel
hoe?, zo op enige wijze op generlei wijze zo op elke wijze
kial ial nenial tial ĉial
waarom?, daarom om enige reden om geen enkele reden daarom om elke reden
kiu iu neniu tiu ĉiu

Telwoorden

unu één du twee
tri drie kvar vier
kvin vijf ses zes
sep zeven ok acht
naŭ negen dek tien
cent honderd mil duizend
milion-o een miljoen nul-o nul

Voornaamwoorden

mi ik ni wij
vi gij, jij vi jullie, u
ŝi zij ili zij (meervoud)
li hij oni men
ĝi het si zich

Voor- en achtervoegsels

bo- verwantschap door huwelijk
dis- uiteen, scheiding, verspreiding
ek- begin van de handeling
ge- beide geslachten samen
mal- tegengestelde
re- terug-, opnieuw, her-
-aĉ- ongusting uiterlijk
-ad- duur, herhaling, zelfst. naamwoord uit werkwoord
-aĵ- concretisering
-an- lid, bewoner van, deelnemer aan, volgeling van
-ar- verzameling, groep
-ebl- mogelijkheid
-ec- eigenschap, abstract
-eg- zeer hoge mate
-ej- ruimte, plaats
-em- neiging, gewoonte
-er- deel van geheel
-estr- leider, hoofd
-et- in zeer geringe mate
-id- afstammeling, kind van
-ig- vormt overgankelijk werkwoord
-iĝ- vormt onovergankelijk werkwoord
-il- instrument, middel
-in- vrouwelijk
-ind- de moeite waard, waardig
-ism- leer, systeem, zegswijze
-ist- beroep
-obl- veelvoud
-on- gedeelte
-uj- voorwerp gevuld met, boom, struik, land
-ul- persoon met bepaalde eigenschap
-um- (geen vaste betekenis)

Dagen van de week; de maanden

lundo maandag vendredo vrijdag
mardo dinsdag sabato zaterdag
merkredo woensdag dimanĉo zondag
ĵaŭdo donderdag
 
januaro januari julio juli
februaro februari aŭgusto augustus
marto maart septembro september
aprilo april oktobro oktober
majo mei novembro november
junio juni decembro december

Enkele vaak voorkomende samenstellingen

Hier volgen een aantal samenstellingen die voor een beginneling moeilijker te begrijpen zouden kunnen zijn.

aldono aanhangsel, toevoeging
aliĝi zich aansluiten bij
aliĝilo lidmaatschapsformulier
antaŭparolo voorwoord
antaŭvidi vooruit zien
bonvolu wees zo goed, gelieve te, alstublieft
ĉirkaŭaĵo omgeving
ĉiuokaze in ieder geval
denove opnieuw
dependi afhangen (van)
deveni afkomstig zijn (van)
disvolv(iĝ)i (zich) ontwikkelen
ebleco mogelijkheid
ekde sinds, sedert, met ingang van
ekzemplero exemplaar
eldoni uitgeven (boek)
ellabori uitwerken
elparolo uitspraak
elsendo uitzending
elstari uitsteken
enhavo inhoud
enkonduko inleiding
estraro bestuur
evolulando ontwikkelingsland
fariĝi worden
finfine uiteindeljik
flugfolio folder, vlugschrift
interŝanĝi ruilen, uitwisselen
intertempe intussen
kunordigi bijeenschikken, coördineren
kunsido vergaderen
kunveno samenkomst
movado beweging
partopreni deelnemen
personeco persoonlijkheid
planlingvo plantaal
poŝtmarko postzegel
poŝtuko zakdoek
priskribi beschrijven
respondeco verantwoordelijkheid
samideano aanhanger van dezelfde idee (verouderd)
siatempe destijds
sinsekve achtereenvolgens
societo club, vereniging, gezelschap, de betere kringen
starigi stellen, oprichten
starpunkto standpunt
subteni steunen, ondersteunen
superrigardo overzicht
trarigardi doorzien
unuavice in de eerste plaats
vagonaro trein (= trajno)
verŝajne waarschijnlijk
vidpunkto gezichtspunt
vortaro woordenboek

Enkele courante afkortingen

bv. bonvolu t.e. tio estas
d-ro doktoro ĉ. ĉirkaŭ
ekz. ekzemplero E(sp.)o Esperanto
elp. elparolo f-ino fraŭlino
ges. gesinjoroj gld guldeno(j)
k.a. kaj aliaj fr franko(j)
k.s. kaj simile k. kaj
ktp. kaj tiel plu kp. komparu
n-ro numero proks. proksimume
s-ino sinjorino rim. rimarko
s-ro sinjoro (i)rk. (internacia) respondkupono
FEL Flandra Esperanto-Ligo
UEA Universala Esperanto-Asocio
TEJO Tutmonda Esperantista Junulara Organizo
BEF Belga Esperanto-Federacio
APE Association pour l'Espéranto

Laatste aanpassing van deze bladzijde: 28-07-2021