Esperanto
FEL, waar de Esperantobeweging beweegt!
Contacteer ons Contacteer ons
Zoek op de Esperanto-webstek

Naalden in de hooiberg

Het boek van Umberto Eco, Europa en de volmaakte taal, is met grote belangstelling in de Esperantowereld ontvangen, niet in het minst, omdat Eco, tijdens het schrijven van dit boek, zich ook in het Esperanto heeft verdiept en zich a.h.w. tot het Esperanto heeft bekeerd. Misschien is dat wat sterk uitgedrukt, maar hij heeft toch zijn oorspronkelijke sceptische oordeel verlaten, en is de mening toegedaan dat het Esperanto inderdaad een heel grote waarde heeft en ruimschoots de verwachtingen kan inlossen die het schept en het doel dat het nastreeft kan realiseren - tenminste zuiver taalkundig bekeken. Maar waarover gaat het boek?

Eco gaat op zoek naar alle pogingen die - sinds Babel - ondernomen zijn om de mens opnieuw één taal te bezorgen. Maar reeds hier rijst een eerste twistpunt. Is de taalverscheidenheid wel met Babel ontstaan? Een analyse van het Bijbelverhaal en een voorafgaand hoofdstuk leert dat er reeds vóór Babel taalverscheidenheid was. Waarom wordt er dan toch altijd aan Babel gerefereerd? Klaarblijkelijk interpreteerde men de taaldifferentiatie vóór Babel als het ontstaan van tribale dialecten, terwijl de gebeurtenissen bij Babel veroorzaakt werden door een goddelijke vloek.

Hoewel deze Bijbelse tegenstrijdigheid aanleiding geeft tot enige discussie, houdt ze onderzoekers niet tegen om op zoek te gaan naar de „perfecte” taal. Aanvankelijk gaat het om de zoektocht naar de eerste/oorspronkelijke taal, later om pogingen om een universele en perfecte taal te construeren. Het boek behandelt dus de geschiedenis van het zoeken naar die universele taal, vooral toegespitst op wat men in de Middeleeuwen en tijdens de Renaissance op dat vlak heeft gerealiseerd.

De zoektocht van de mensheid naar de universele en perfecte taal begint eigenlijk met de zoektocht naar de Eerste taal. Welke taal heeft Adam in het Aards Paradijs gesproken. Daarbij komt de bovenvermelde tegenstrijdigheid aan het licht, maar wordt ook duidelijk hoe de interpretatie van die verhalen en het denken over de aard van die eerste taal geleidelijk evolueert. Eerst heerst de opvatting dat Adam een volledige taal heeft gekregen. Daarna maakt de stelling opgang dat hij niet een taal kreeg, maar het vermogen tot taal, de mogelijkheid om de dingen te benoemen en zo een taal uit te bouwen.

Geleidelijk aan dwaalt dit zoeken van de eerste taal echter af. Godsdienstige overwegingen krijgen meer en meer de nadruk en „de eerste taal” wordt stilaan de taal tussen de mens, in casu de priesters, en God. Daardoor krijgt de „perfecte taal” stilaan de status van „geheime taal”. Op die manier kan de priesterklasse zich een superieure status en de daarbijhorende macht toe-eigenen. Als „geheime taal” wordt ze echter ook bruikbaar in de politiek. Van godsdienst verschuift de zoektocht naar het politieke vlak.

De godsdienstige „universele” taal had echter ook de bedoeling om correct met God te communiceren. Dit aspect van de taal eigenen zich de filosofen toe. Hen gaat het er daarbij niet meer om, om correct met God te communiceren, maar om correct, logisch en éénduidig te denken en de gedachten in taal vast te leggen. Deze filosofische taal krijgt meer en meer een wiskundige inslag. Ze wordt sterk symbolisch en krijgt ook de functie van brugtaal. Een tekst uit één taal, zou via de sterk formele (en dus niet spreekbare) taal perfect in een andere taal kunnen worden overgezet. Deze mathematische taal maakt gebruik van symbolen, cijfers enz. zodat ze niet als een in de dagelijkse omgang bruikbaar communicatiemiddel kan worden beschouwd. Denken wordt gelijkgesteld met rekenen en alles wordt dan ook in wiskundige symbolen vastgelegd. Deze projecten liggen aan de basis van de huidige zoektocht naar vertalen via de computer.

Het bespreken van alle afzonderlijke projecten heeft geen zin, daarvoor moet men het boek zelf lezen. Maar enkele krachtlijnen uit het boek presenteren is wel de moeite waard. Wat eerst en vooral opvalt, is dat veel van wat als moderne ideeën wordt beschouwd, reeds in de Middeleeuwen aan bod kwam. Verder valt het op hoe vele van de principes van woord- en zinsbouw (morfologie en grammatica), die als universeel in het denken naar voren werden geschoven, in het Esperanto hun toepassing vinden. Uit deze geschiedenis blijkt echter ook hoe de wereld geleidelijk aan steeds complexer wordt, de wetenschappelijke verfijning steeds groter, en de mogelijkheden om heel die complexiteit in taal te vatten steeds moeilijker. Zo wordt de mogelijkheid van een universele taal steeds minder voor de handliggend.

Het uitgangspunt van Eco is trouwens ook dat veeltaligheid een essentieel en typisch kenmerk van Europa is. De spanning tussen cultureel egocentrisme enerzijds en drang naar universalisme, oecumene en vrede zijn daarvan de belangrijkste karakteristieken.

Tenslotte nog twee punten om deze bespreking af te ronden. De oorspronkelijk zoektocht naar de universele taal vertrok vanuit het geloof dat de mensheid ooit één taal heeft gesproken. De hedendaagse zoektocht naar een universele taal is veel pragmatischer en gericht op de toekomst. De noodzaak om boodschappen tot ver in het nageslacht - duizenden en duizenden jaren lang - te bewaren, dwingt de mensheid als het ware zo'n taal te ontwerpen. Het voorbeeld van het gebied waar de Amerikanen hun kernproeven hebben uitgevoerd en dat voor tienduizenden jaren levensgevaarlijk radioactief besmet is, is daarvoor exemplarisch. Niet alleen de waarschuwing doorgeven, maar vooral ze ook doorgeven in een vorm die ook voor wezens die onze culturele achtergrond niet hebben - b.v. buitenaardse wezens - lijkt een onoverkomelijk probleem, omdat wij onszelf nu eenmaal niet los kunnen maken van onze culturele eigenheden. En omdat stappen of principes die voor ons logisch zijn, niet an sich logisch zijn. Ze behoren toe aan een systeem en men kan ze enkel logisch begrijpen als men het systeem kent. Maar hoe kan men de kennis van dat systeem doorgeven?

Laat ik nog even stilstaan bij de vraag of Eco aan het Esperanto zijn zegen geeft. Ongetwijfeld besteedt hij ruime aandacht aan het fenomeen Esperanto en beoordeelt hij het erg positief. Maar Eco is een wetenschapper. Zijn zoektocht naar pogingen en realisaties om een universele taal te ontwerpen, lijken doorheen gans het werk het utopische van de idee te onderstrepen. Wel is het jammer dat door slordigheden - gedeeltelijk in de vertaling, maar ook enkele van Eco zelf - nogal wat fouten in de Esperanto-voorbeelden voorkomen.
gvd

Umberto Eco, Europa en de Volmaakte Taal. Amsterdam, Agon, 1995. 368 p., Illus., 13 x 19.5 cm. Verkrijgbaar bij FEL.

Laatste aanpassing van deze bladzijde: 28-07-2021